dinsdag 28 februari 2012

Verhaal zonder einde


Buiten de gebeurtenissen gerekend gebeurde er niets. Niets opzienbarend. Niets op zien barend, zoals ze in West-Vlaanderen zouden zeggen. Er werd daar wel nog meer gezegd waar je kop nog staart aan kreeg. Het was daar een gewoonte, een courante bezigheid om dingen te zeggen waar anderen niets van begrepen. Men kon zelf gewagen van een sport, mocht men medailles uitreiken voor dingen te zeggen waar anderen niets van begrijpen, wat niet het geval was. Klare taal bezigen was met  andere woorden geen topprioriteit in die wingewesten. Of beter: gewesten, want er werden evenmin medailles uitgereikt voor beste gewest, dus waren er geen winnaars, maar, aan de opkanten, ook geen verliezers. Mijn standpunt in deze bleef dat men niet van een wedstrijd kon spreken als er geen medailles werden uitgereikt. En dan bedoel ik: goud, zilver en brons en niet: goud, zilver en tin. Dan spreekt men van plakkaten en is er geen wedstrijd mee gemoeid. Maar, om terug naar het verhaal te gaan, we leiden af, of hoe zegt men dat weer? Nu ben ik weer afgeleid, van dat verhaal zal weer niet veel in huis komen. Van in huis komen gesproken, wie klopte daar aan de deur? Omdat de deur zo dik is (ze bestaat nog altijd, vermoed ik) werd mijn vraag niet gehoord en was ik genoodzaakt de deur zelf te openen om te zien wie er op de deur had geklopt. Toen ik keek stond er een man die zei dat hij deurklopper was. Ik zei: ok, nog een prettige dag verder en deed de deur weer dicht. En op slot, ik had het niet zo voor deurkloppers. Deurkloppers werden beter met een scheef oog bekeken dan uitgenodigd op de thee ging het gezegde. Door zo veel op de deur te kloppen versleten ze deuren en dat werd hen niet in dank aangenomen door de plaatselijke bevolking, die wel andere besognes had dan zich druk te maken over uitgedunde deuren. Er heerste namelijk hongersnood, omdat iedereen deurklopper werd waren er te weinig handen om het nodige voedsel te produceren. Dit betekende dus honger. Het ging zelfs zo ver dat men terug boomschors was gaan eten. Wat de problematiek van de deurkloppers in een volledig ander perspectief zette. Deur = boomschors = voedselvoorraad. Iedereen vroeg zich af hoe het mogelijk was geweest dat deurklopper een gerespecteerd beroep was geworden. Het kan soms raar lopen met die geschiedenis. Sommige dachten dat het kwam door de vele bejaarden, die uit eenzaamheid iedereen maar binnenlieten en er nog geld voor over hadden ook. Zo had het op een deur kloppen een hoge vlucht genomen waardoor iedereen nu honger had en er steeds meer deurkloppers bij kwamen. Een serieus vieze cirkel. Anderen zeiden dat het de schuld van de regering was, maar voor die groep was altijd alles de schuld van de regering, dus daar werd niet veel geloof aan gehecht. Maar afgezien van die hongersnood ging alles goed, buiten de geluidsoverlast die het vele deur kloppen veroorzaakte. Geen eten en veel lawaai om de situatie eens kernachtig samen te vatten. Alleen in West-Vlaanderen heerste geen hongersnood omdat ze daar katten en honden aten. West-Vlaanderen, altijd het buitenbeentje geweest.

Nu was mijn deur op slot waar ze voorheen open was. Dit allemaal door de deurklopper. Er gebeurde wat als je even niet oplette. Er gebeurde niet veel, maar het kon genoeg zijn. Dus hier zitten we dan met deur op slot en een maag om te vullen, dacht ik. Je moest iets denken anders werd je zot. Diegenen die niets denken dat zijn de echte zotten. Ik haalde wat boomschors uit de koelkast om mijn maag te vullen. Het was lekkere boomschors, ik had geluk. Boomschors kwam in vele soorten, je moest maar geluk hebben dat het meeviel. En in dit geval viel het mee en had ik geluk, niet noodzakelijk in die volgorde. Hongersnood werd overschat in het scala van globale wereldproblemen. Een beetje boomschors en een dosis geluk en van honger was geen sprake meer. En mocht er geen boomschors meer zijn dan maakte je jezelf toch gewoon van kant. Daar moest je toch niet moeilijk om doen. Jezelf opknopen aan een boom behoorde wel niet meer tot de mogelijkheden maar voor de rest lagen alle wegen open. Iedereen heeft wel al eens aan zelfmoord gedacht, ging het in de goegemeente als een lopend vuurtje. Ik had wel eens gedacht: zelfmoord. Toen was er een quiz met als vraag: hoe noem je de praktijk waarbij iemand zich zelf moordt. Ik dacht zelfmoord maar ik zei: dom, want toen heerste er nog geen hongersnood en werd aangenomen dat iemand die zich zelf  verhing dom was. Nu aten we boomschors en dachten we wel anders. Hoe je denkt, het is maar te zien hoe je eet. Een gedachte die ik er eventjes tussen werp. Sommige zullen zeggen proppen, ik zeg werpen. Het is mijn leven, het is mijn verhaal, het zijn mijn woorden.