vrijdag 29 juni 2012

Dagboek van iemand die het gewoon werd een dagboek bij te houden


Doodgaan moet je nu eenmaal een keer doen. Wie twee keer sterft moet Jezus zijn.
Sommige mensen zijn bang om eenzaam te sterven. Ik niet, ik houd namelijk niet van ramptoerisme.
Laatst kwam ik tot de conclusie dat ik nog nooit had nagedacht over de vraag of iemand mij zou missen mocht ik er niet meer zijn. Misschien had ik er nog nooit over nagedacht  omdat ik het een bespottelijke vraag vind. Mensen missen mij nu al niet. Wanneer mensen aan mij denken doen ze dat alsof ze aan een dode denken. In de verleden tijd. En als ik dan plotsklaps weer ongevraagd voor hun neus verschijn voelen ze dat aan als een ongewenste herrijzenis. Het zou toch vreemd raar zijn mochten ze me wel missen als ik echt dood ben. Of het moet zijn dat iets dat niet meer bereikbaar is enorm aantrekkelijk wordt. Dat zou ook kunnen, natuurlijk. Misschien ben ik te bereikbaar.
Pas als je iets niet meer hebt begin je het te missen.

#

1987 was het jaar waarin Elvis nog leefde. Of dat dacht iemand toch.

#

Zoals Einstein al zei: alles is relatief, zelfs de relativiteitstheorie. Zeker de relativiteitstheorie.

#

Ik heb geen vrienden. Enkel vijanden. Die hou je beter te vriend.

#

Wie niet met zichzelf lacht, lacht met een ander. Een tegeltjeswijsheid die me er aan doet herinneren hoe zeer ik tegeltjes haat. Tegeltjeshaat waar geen tegeltjeswijsheid tegen opgewassen is.

#

Soms denk ik aan de huisdieren in een oorlog. En dan vooral de katten onder de huisdieren in een oorlog. Katten die niet thuis zijn terwijl iedereen spoedelings naar de schuilkelder vlucht. Of katten die wel thuis zijn maar die met geen stokken of stenen de schuilkelder in te krijgen zijn. Dan troost ik me met de gedachte dat ze door hun hongerige baasjes worden opgegeten omdat er toch geen eten is om ze te voederen. Hoe het ene probleem zich oplost door het zich aandienen van een ander probleem. En hoe er altijd hoop gloort achter de horizon. Hoe meer problemen, hoe meer oplossingen.

#

Ik heb vandaag een mal figuur geslagen. Daar had hij niet van terug.

maandag 23 april 2012

Broodzaken


Ik at van het brood. Het was nog lekker zonder dat het om verdere acties vroeg; Zoals daar zijn: toasten. Op de broodzak stond het telefoonnummer van de bakkerij. Ik besloot het nummer te bellen. Ik had, ironisch genoeg, nog een appeltje te schillen met de bakker. Met de groentehandelaar zou ik dan weer een eitje pellen. U ziet: ik ben van het ironische type.
 Voortaan ga ik naar het broodautomaat als ik nog eens een brood wil. Het moet al heel erg tegenzitten als je fiets word gestolen terwijl je aan de broodautomaat een brood probeert te bemachtigen.  Dingen die ik dacht terwijl men de hoorn aan het hoofd houdt en wacht op verbinding.
-Spreek ik met Bakker De Bakker?      
Ik heb een klacht
Er zitten dieven onder uw cliënteel.
Eerst kopen ze een brood en vervolgens stelen ze een fiets.
-Ik hoor het: een hele boterham.                        
-Het is nu allemaal nog afgelopen met een sisser maar een volgende keer kan het menens zijn.
-Wat doe je er aan?
-Metaaldetectoren, stewards, het hele zootje.
-Metaaldetectoren? En wat dan met al die mensen die eerst om lood gaan en dan een brood kopen, wat met die mensen? Moet ik hen de toegang ontzeggen omdat er één idioot een fiets heeft proberen pikken?
-Dat ze eerst een brood kopen  en dan om lood gaan. Hang een briefje; eerst brood en dan lood. En na een week is iedereen dat gewend. Mensen zijn gewoontedieren dat mag je niet onderschatten.
-Ja, maar dan nog, als ik al de maatregelen uitvoer die jij opsomt ga ik per directo failliet. (Zei hij dat echt? Per directo?)
-Persoonlijk zou ik nog liever bankroet gaan dan boeven onder mijn cliënteel te rekenen.
-Ik heb gezin en kinderen, er moet brood op de planken kopen. Daar helpt geen lievemoederen aan.
-Goed, ik hoor het al. Mij zult u alvast niet meer in uw bakkerij zien. Tenzij ik nog eens een fiets nodig heb.
En ik legde de hoorn op de denkbeeldige haak.

vrijdag 6 april 2012

Hoe minder zielen hoe meer vreugd


Ik ben de koopman van de dood. Die moeten er ook zijn want anders blijft iedereen maar leven. En dat moeten we ook niet hebben. Als iedereen blijft leven gaat niemand nog dood. Wat is het probleem zult u opmerken? Het probleem is dat het nu al lang niet meer uit te houden is, stel dat iedereen dan nog eens blijft leven, het zou een nog mooiere boel worden dan het al is. Om nog maar te zwijgen van begrafenisondernemers die er de brui zullen aan moeten geven. Om nog maar niet te denken aan kerkhoven die de deuren zullen moeten sluiten. Als iedereen blijft leven betekent dat in se ook het doodvonnis voor alle godsdiensten. Dus een klein bedankje voor de koopmannen van de dood is niet meer dan op zijn plaats zou ik zo denken, zeker als u een begrafenisondernemer slash kerkhofuitbater slash godsdienstwaanzinnige bent.

Wat doet een koopman van de dood zo op een doordeweekse dag? Sjacheren, woekeren, afklappen. Eigenlijk niet zo heel verschillend van wat een andere koopman doet om zijn brood te verdienen. Alleen is ons handelswaar sterfgevallen. Hoe minder zielen, hoe meer vreugd ons credo. En tussen de slechte werken door lezen we boeken, om ons beter in te leven in onze slachtoffers. En omdat er in boeken altijd wel een dode te betreuren valt. Je zal veel moeite moeten doen om een boek te vinden waarin er geen dode valt. Boeken en doden gaan hand in hand. En zo is het niet onlogisch dat koopmannen van de dood graag eens een boek lezen tijdens de bedrijven door.

Ik heb geen bladwijzer nodig, ik lees door tot een rond getal en dat onthoud ik wel. Dat gedoe met bladwijzers kan ik missen als kiespijn. Een gedoe is het, die bladwijzers, een leeslint à la limiet maar bladwijzers daar wordt ik rot nerveus van. Of dat typisch is voor koopmannen van de dood, dat weet ik niet, maar ik wordt er alleszins rot nerveus van. Bladwijzers kunnen mij gestolen worden. Als ik ergens hoor of lees van een overval waarbij een oneindig aantal bladwijzers zijn ontvreemd het zal mijn kouwe kleren niet raken. Maar voor de rest ben ik een heel beminnelijk mens, dat moet ook, als je levens gaat stelen. Doodkoopmannen worden altijd over het hoofd gezien. Bij een spontane controle zijn wij de eerste die doorgelaten worden. Omdat we het zo goed kunnen uitleggen. Wie de dood aan de man wil brengen moet over de gave des woords beschikken, ook daarom lezen we zo veel boeken.

Ik ben geobsedeerd door de dood, het leven kan me gestolen worden. 

vrijdag 16 maart 2012

Vier woorden


Als ik mezelf moet omschrijven in vier woorden dan doe ik dat liever niet.
Maar als je blijft aandringen zal ik zeggen: creatief, humoristisch, vegetariër en tweeling.
Daar zal je het mee moeten doen, je hebt tenslotte om vier woorden gevraagd. Dan ga ik je er geen vijf geven.
Wie mij om vier woorden vraagt kan naar het vijfde fluiten.

Ik moet beroemd worden, om voor de hand liggende redenen.
Ten eerste wil ik dood, zo vroeg mogelijk, en een vroege dood lijkt bovengemiddeld voor te komen in de algehele populatie van bekende mensen en ten tweede wil ik verkering.
Met mijn onbekende kop wil dat niet zo vlotten dus - redeneer ik - zal het misschien beter gaan als mensen (de vrouwelijke verschijningsvorm) mij al kennen.
Dan moet die vervelende eerste stap niet meer gezet worden, dan is die bij wijze van spreken al gezet.

Als ik heel lang wacht dan zal ik vanzelf beroemd worden en zullen mensen mij naroepen: kijk daar, de laatste onbekende persoon ter wereld.
Dat is de vreselijke consequentie van principes hebben (in dit geval: niet beroemd willen worden): uiteindelijk zullen ze je er ook bij lappen.
Zo lang ik niet beroemd ben blijft het aanmodderen en mezelf omschrijven in vier woorden.
Er zijn maar weinig mensen die creatief, humoristisch, vegetariër en tweeling zijn en niet beroemd zijn geworden.
Daar moet ik mij aan optrekken.

Tunnelvisie


De dood is de Apocalyps van het leven. Tot die dag is het zaak de tijd zo aangenaam mogelijk door te brengen.

Juist nu ik eens vroeg ben opgestaan is er een bus met schoolkinderen op sneeuwklassen verongelukt. De trouwe radioluisteraar die ik ben is op zo’n dag gepiepeld. Op zo’n dag is de wereld maar zo groot als een bus. Een ingedeukte bus nog aan toe. Verschillende stadia worden doorlopen op zo’n dag. Eerst is er het medeleven, wat al snel begint te vervelen, waarna het zwartepieten een aanvang kent. Had de buschauffeur niet te veel gedronken? Was de tunnel wel goed onderhouden? Straks wordt er een beschuldigende vinger uitgestoken naar de kinderen. Een bus vol kinderen, dat is toch om ongelukken vragen? Er moet er maar één zijn die zich misdraagt en de chauffeur afleidt….En smijt daar nog eens een slecht onderhouden tunnel bij met een chauffeur die een neut te veel op heeft en je krijgt een dodelijke cocktail. Je weet hoe de media zijn. De normale programmering wordt onderbroken. Na elke speculatie horen we de presentator zeggen ‘We mogen niet speculeren’. Direct gevolgd door een  ‘Wij houden u op de hoogte’. Waarom? De getroffen ouders zitten  al op het vliegtuig naar Zwitserland. Wat heeft de rest van de bevolking aan speculatie en kreten van ontzetting van anders onverschillige machthebbers? En durf niet te beginnen over grootouders. Ik wil verstrooiing op zo’n dag. Geen litanie.

En wil iemand zo vriendelijk zijn om die christelijke aasgieren te verjagen?

dinsdag 28 februari 2012

Verhaal zonder einde


Buiten de gebeurtenissen gerekend gebeurde er niets. Niets opzienbarend. Niets op zien barend, zoals ze in West-Vlaanderen zouden zeggen. Er werd daar wel nog meer gezegd waar je kop nog staart aan kreeg. Het was daar een gewoonte, een courante bezigheid om dingen te zeggen waar anderen niets van begrepen. Men kon zelf gewagen van een sport, mocht men medailles uitreiken voor dingen te zeggen waar anderen niets van begrijpen, wat niet het geval was. Klare taal bezigen was met  andere woorden geen topprioriteit in die wingewesten. Of beter: gewesten, want er werden evenmin medailles uitgereikt voor beste gewest, dus waren er geen winnaars, maar, aan de opkanten, ook geen verliezers. Mijn standpunt in deze bleef dat men niet van een wedstrijd kon spreken als er geen medailles werden uitgereikt. En dan bedoel ik: goud, zilver en brons en niet: goud, zilver en tin. Dan spreekt men van plakkaten en is er geen wedstrijd mee gemoeid. Maar, om terug naar het verhaal te gaan, we leiden af, of hoe zegt men dat weer? Nu ben ik weer afgeleid, van dat verhaal zal weer niet veel in huis komen. Van in huis komen gesproken, wie klopte daar aan de deur? Omdat de deur zo dik is (ze bestaat nog altijd, vermoed ik) werd mijn vraag niet gehoord en was ik genoodzaakt de deur zelf te openen om te zien wie er op de deur had geklopt. Toen ik keek stond er een man die zei dat hij deurklopper was. Ik zei: ok, nog een prettige dag verder en deed de deur weer dicht. En op slot, ik had het niet zo voor deurkloppers. Deurkloppers werden beter met een scheef oog bekeken dan uitgenodigd op de thee ging het gezegde. Door zo veel op de deur te kloppen versleten ze deuren en dat werd hen niet in dank aangenomen door de plaatselijke bevolking, die wel andere besognes had dan zich druk te maken over uitgedunde deuren. Er heerste namelijk hongersnood, omdat iedereen deurklopper werd waren er te weinig handen om het nodige voedsel te produceren. Dit betekende dus honger. Het ging zelfs zo ver dat men terug boomschors was gaan eten. Wat de problematiek van de deurkloppers in een volledig ander perspectief zette. Deur = boomschors = voedselvoorraad. Iedereen vroeg zich af hoe het mogelijk was geweest dat deurklopper een gerespecteerd beroep was geworden. Het kan soms raar lopen met die geschiedenis. Sommige dachten dat het kwam door de vele bejaarden, die uit eenzaamheid iedereen maar binnenlieten en er nog geld voor over hadden ook. Zo had het op een deur kloppen een hoge vlucht genomen waardoor iedereen nu honger had en er steeds meer deurkloppers bij kwamen. Een serieus vieze cirkel. Anderen zeiden dat het de schuld van de regering was, maar voor die groep was altijd alles de schuld van de regering, dus daar werd niet veel geloof aan gehecht. Maar afgezien van die hongersnood ging alles goed, buiten de geluidsoverlast die het vele deur kloppen veroorzaakte. Geen eten en veel lawaai om de situatie eens kernachtig samen te vatten. Alleen in West-Vlaanderen heerste geen hongersnood omdat ze daar katten en honden aten. West-Vlaanderen, altijd het buitenbeentje geweest.

Nu was mijn deur op slot waar ze voorheen open was. Dit allemaal door de deurklopper. Er gebeurde wat als je even niet oplette. Er gebeurde niet veel, maar het kon genoeg zijn. Dus hier zitten we dan met deur op slot en een maag om te vullen, dacht ik. Je moest iets denken anders werd je zot. Diegenen die niets denken dat zijn de echte zotten. Ik haalde wat boomschors uit de koelkast om mijn maag te vullen. Het was lekkere boomschors, ik had geluk. Boomschors kwam in vele soorten, je moest maar geluk hebben dat het meeviel. En in dit geval viel het mee en had ik geluk, niet noodzakelijk in die volgorde. Hongersnood werd overschat in het scala van globale wereldproblemen. Een beetje boomschors en een dosis geluk en van honger was geen sprake meer. En mocht er geen boomschors meer zijn dan maakte je jezelf toch gewoon van kant. Daar moest je toch niet moeilijk om doen. Jezelf opknopen aan een boom behoorde wel niet meer tot de mogelijkheden maar voor de rest lagen alle wegen open. Iedereen heeft wel al eens aan zelfmoord gedacht, ging het in de goegemeente als een lopend vuurtje. Ik had wel eens gedacht: zelfmoord. Toen was er een quiz met als vraag: hoe noem je de praktijk waarbij iemand zich zelf moordt. Ik dacht zelfmoord maar ik zei: dom, want toen heerste er nog geen hongersnood en werd aangenomen dat iemand die zich zelf  verhing dom was. Nu aten we boomschors en dachten we wel anders. Hoe je denkt, het is maar te zien hoe je eet. Een gedachte die ik er eventjes tussen werp. Sommige zullen zeggen proppen, ik zeg werpen. Het is mijn leven, het is mijn verhaal, het zijn mijn woorden.

woensdag 18 januari 2012

In het licht van het perspectief


De sentimentele samenleving kristalliseert zich rond het voetbalveld. Recentste voorbeeld: voetbalclub KV Kortrijk zal wegens het overlijden van erevoorzitter X gedurende het verdere verloop van de competitie een zwarte band dragen. Ooit heb ik bedacht, toen men mij naar een toekomstvisie vroeg, dat in de toekomst voor iedere voetbalwedstrijd standaard een minuut stilte zal worden gehouden. Omdat er altijd wel een nicht van een neef van een materiaal meester te vinden is die er het bijltje bij heeft neergelegd, of een been heeft gebroken, of door een ingegroeide teennagel de wedstrijd niet kan bij wonen. Ook al is het verzinsel nog zo snel, de realiteit achterhaalt haar wel. De vraag stelt zich wat er zal gebeuren mocht er zich nog een calamiteit voordoen rond de velden van KV Kortrijk of anders in de wijde geburen rond Kortrijk. Dan zal men waarschijnlijk een extra zwarte band aantrekken om het rouwen omtrent de overleden erevoorzitter niet te minimaliseren. Omdat dit toch niet echt praktisch te noemen is, zal het pakje van volgend jaar behept zijn met twee zwarte mouwen. Om op het ergste voorbereid te zijn.

Ander voorbeeld van de SS (Sentimentele Samenleving): het breed uitgesmeerde verhaal van het verzonken cruiseschip. In de krant van maandag de volgende kop op de voorpagina: passagiers cruiseschip aan veel ergere ramp ontsnapt. Alsof het nog niet erg genoeg was! Als er een boot met asielzoekers op de klippen loopt bij Lampedusa  een klein kolommetje onder de hoofding ‘KORT’ bij het buitenlandse nieuws. Daar moeten ze niet rekenen op een reddingssloep want ze ZITTEN ER AL IN! Het ergste gevolg van de ramp met het cruiseschip? Een dame die zei waarschijnlijk nooit meer met een cruiseschip te zullen reizen. Dat valt zeker te betreuren want door de crisis staat het hele cruisegebeuren al genoeg op de helling. Als mensen moeten besparen, wat is het eerste dat dan wegvalt? De reis met het cruiseschip, je zal het altijd zien. En dan gebeurt DIT! De doodslag, let op mijn woorden, voor dat hele cruisegebeuren.

Of nog: het wedervaren van Rudi Vranckx in den verre. Aan de dood ontsnapt, uit de doden herrezen, live interventie op de radio bij de thuiskomst van het heldenpaar Vranckx/Franssens op de luchthaven in Zaventem. Gelukkig dat Rudi geen kinderen heeft, of toch niet waar de media weet van heeft, anders werden die er ook nog eens bij gesleurd. Andere journalisten gingen zo in overdrive dat Rudi Vranckx hen persoonlijk tot kalmte moest aanmanen. Het waren maar een paar granaten, zei hij en niets in vergelijking met wat je soms op je kop kan krijgen als je op een bus staat te wachten te midden een plein in Luik. Laten we het alsjeblieft allemaal een beetje in het licht van het perspectief zien. Alsjeblieft.

De SS is onder ons.

vrijdag 6 januari 2012

Twijfel zaaien en paniek oogsten

In 2012 wil ik het waarmaken. 2013 lijkt me dan weer een mooi jaar om bekend te worden. In 2011 wil ik dus mijn onbekendheid achterlaten. Iedereen moet weten wie ik ben. Anders is het leven niet meer waard geleefd te worden. Als iedereen mij kent moet ik niet meer uitleggen wie ik ben. Ik ben het beu uit te leggen wie ik ben. Ik wil eenzaam sterven zodat er niemand op mijn begrafenis verschijnt. Maar daarvoor moet ik eerst bekend worden. Alleen wie bekend is kan echt eenzaam sterven. Ik laat hierbij de anonieme massa achter me. Het was er gezellig toeven maar ik ben de club ontgroeit.

In 2012 wil ik zelf mijn woorden verzinnen. Het vocabularium uitbreiden. Ik wil al stoeprokend een tentsletje swaffelen om het zo eens te zeggen.

In 2011 wil ik mijn angst achterlaten. De angst om bekend te worden, om nagestaard te worden. Om aan de andere kant te staan. Bekend zijn is een vak. Je moet de mensen aan de andere kant in de ogen kunnen kijken. Je moet ze leren kijken. Je moet ze de indruk geven dat jij het niet bent, dat ze misschien naar een wildvreemde zitten te staren. Een wildvreemde die misschien plannen heeft, omdat hij altijd aangestaard wordt omdat hij lijkt op die ene bekende persoon. Twijfel zaaien en dan paniek oogsten want ze moeten in beide gevallen ( hij is het niet/hij is het wel)  wegkijken wegens onaangepast gedrag.
All hands on deck! Alle hens aan dek!